Op de hoek van de Brugstraat en de Oude Rijn staat een deftig huis. Tegenwoordig is er een makelaar in gevestigd, maar in Bodegraven staat het bekend als “Hotel van Haaften”.
Het pand staat er sinds 1871, maar op die plaats was als sinds half de 17e eeuw een herberg gevestigd. Eerst met de naam “Het Veerhuis”, later “Hotel van Haaften”. Dat er op deze plaats een herberg kwam is niet zo verwonderlijk, want Bodegraven lag aan een belangrijke scheepvaartroute van Leiden naar Utrecht. Sinds 1664 passeerde er de trekschuit. Daarnaast waren er ook vele marktveerboten. Zo’n herberg fungeerde dan enerzijds als café waar men even wat kon drinken als men op doorreis Bodegraven passeerde, maar anderzijds kon men er ook blijven overnachten.
In 1775 was er echter een hotelgast, die wat anders reageerde dan de herbergier in eerste instantie had verwacht. Twee broers uit Amsterdam (Dirk Toornaar en Cornelis Toornaar) kwamen langs. Cornelis zou op doktersadvies een tijdje in de gezonde buitenlucht en broer Dirk vond het Veerhuis van Bodegraven wel een passende verblijfplaats. Kastelein Christoffel Meijer en zijn echtgenote hadden wel oren naar een gast voor langere tijd.
Helaas had Dirk Toornaar de kastelein niet verteld, dat Cornelis net ontslagen was uit het Leidse Ceciliagasthuis, waar hij lange tijd was verpleegd in verband met zijn “hersenloos gestel”. En evenmin had hij verteld dat Cornelis nog lang niet genezen was verklaard….
Het duurde echter niet lang voordat de kastelein en zijn vrouw er achter kwamen. Al na twee dagen deed vrouw Meijer een beroep op marktschipper Dirk van Alphen om Cornelis terug te brengen naar Amsterdam. De vrouw vertelde hem “hoe schrikkelijk hij (Cornelis Toornaar) het bij hun had gemaakt en hij sinneloos en zeer quaadaardig was”. De kastelein had bewakers moeten optrommelen om de man in bedwang te houden. De kasteleins klaagden dat de langs reizende passagiers niet in hun huis durfden te komen en dat hun nering dus verliep.
De waanzinnige werd uiteindelijk met behulp van een paar potige jongens de deur uitgewerkt en afgevoerd naar Leiden. De reis van Cornelis moest uiteraard ook worden betaald, de kastelein schoot het eerst voor. Helaas wilde de vader van Cornelis, een rijke Amsterdammer, de kosten van verblijf en de reis van zijn dolle zoon niet betalen; ze waren blij dat hij in Bodegraven opgeborgen was….
De kastelein en zijn vrouw moesten naar de notaris om een verklaring af te leggen om daarmee mogelijk te maken de gemaakte kosten te kunnen incasseren. Of de rekening uiteindelijk is betaald, of vandaag de dag nog steeds moet worden betaald, dat vermeld de historie niet.